Op 1 Augustus 2014 is de Wet passend onderwijs doorgevoerd met als doel leerlingen en studenten een zo passend mogelijke plek in het onderwijs te bieden. Het uitgangspunt bij passend onderwijs: regulier als het kan, speciaal als dat moet. De nieuwe wetgeving moet zorgen voor hulp op maat, een dekkend aanbod, decentralisatie, verantwoordelijkheid voor scholen, ontlasting van ouders en betere samenwerking tussen verschillende instanties.
Per regio zijn samenwerkingsverbanden gecreëerd, die verantwoordelijk zijn voor een ‘dekkend aanbod’ van onderwijsvoorzieningen binnen een afgebakend gebied. Het gaat hier om 75 samenwerkingsverbanden binnen het primair onderwijs en 75 samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs. Naast de doelstellingen die de nieuwe wet beoogt, verandert de financiële structuur van het speciaal en passend onderwijs. Van leerlingen met een rugtasje, waar landelijke indicatiecriteria de maatstaaf waren voor het benodigde budget voor specifieke zorg, naar budgetfinanciering waar samenwerkingsverbanden een budget ontvangen naar ratio van het totaal aantal leerlingen. Dit moet bijdragen aan het decentraal sturen van een gepersonaliseerd zorgaanbod binnen een samenwerkingsverband.
De stelselverandering roept veel vragen op. Wat zijn nou de grootste verschuivingen? Kunnen we spreken van een verbetering? Wat zijn de effecten van de (her)inrichting van het passend onderwijs?
De zorgplicht is de eerste verschuiving die de Wet passend onderwijs met zich mee brengt. Voor een aangemelde leerling met extra ondersteuningsbehoefte moet het schoolbestuur onderzoeken of deze ondersteuning geboden kan worden. Wanneer het aanbod niet volstaat zijn schoolbesturen verplicht een passende plek voor deze leerling te vinden. Uit onderzoek van het Evaluatieprogamma Passend Onderwijs (2020), geleid door het Kohnstamm Instituut, komt naar voren dat verantwoordelijkheden wat betreft plaatsing door de zorgplicht duidelijker belegd zijn. Wel is er nog onduidelijkheid over op wat voor manier scholen en samenwerkingsverbanden zich profileren over een dekkend aanbod en schoolondersteuningsprofielen. Ook bestaat er lichte zorg over de vrijheid van schoolkeuze voor ouders en leerling. Wanneer dit volledig afhankelijk is van het aanbod, vallen andere overwegingen als afstand, sfeer en sociale relaties mogelijk weg.
De nieuwe wetgeving heeft ook invloed op de organisatie structuur. Zowel financieel als structureel, wat betreft de rollen en de taken van de onderwijsinstellingen en hun ketenpartners. Vaak is de omvang van scholen toegenomen vanwege de toevoeging van leerlingen en studenten vanuit het speciaal onderwijs en zijn daarbij de taken verruimd. Naast het dekkende aanbod dat gecreëerd moet worden, is de toewijzing van de middelen en de toelating tot speciaal onderwijs nu ook de verantwoording van het samenwerkingsverband en de schoolbesturen. De onderlinge verschuivingen zijn nog onderworpen aan ontwikkelingen. Ook de netwerkvorming binnen verbanden verschilt en kost veel tijd deze optimaal vorm te geven. Uit het Evaluatie Onderzoek Passend Onderwijs (2020) blijkt dat er soms nog onduidelijkheid is over de verantwoordelijkheid tussen samenwerkingsverbanden en schoolbesturen. Ook wordt er gesproken over het gemis van collectiviteitsgevoel, wat cruciaal is om het doel van de Wet passend onderwijs waar te kunnen maken.
Wat betreft financiering bestaat er een gefixeerd budget dat onder samenwerkingsverbanden verdeeld wordt naar ratio van het aantal leerlingen. Dit leidt tot meer financiële vrijheid en verantwoording voor scholen om leerling van de benodigde aandacht te voorzien. Een verschil ten opzichte van het oude stelsel is dat scholen zelf verantwoordelijk zijn voor overschrijdingen van het ontvangen budget. De nieuwe verdeling heeft in sommige samenwerkingsverbanden gezorgd voor een positief verschil en andere samenwerkingsverbanden hebben geld moet inleveren. De invloed van de overheid naar de doelmatigheid van bestedingen en financiële expertise is klein. Transparantie over waar geld terecht komt staat ter discussie, maar met vertrouwen als uitgangspunt is deze wetgeving ontstaan. Daarnaast is er kritiek over historische en culturele verschillen die mee zouden moeten spelen in het definiëren van budgetten. Een positieve ontwikkeling ziet men in het verdwijnen van labels: leerlingen worden minder in hokjes geplaatst.
Een andere aanpassing is de vervanging van het handelingsplan. In het oude stelstel werd deze voor iedere leerling, die extra ondersteuning nodig heeft, geformuleerd. Nu wordt er gesproken van ontwikkelingsperspectieven. De Onderwijsraad (2011) blijkt hier geen voorstander van te zijn. Volgens hen fungeert een handelingsplan als sturing en verantwoordingsdocument en moet een ontwikkelingsperspectief enkel een streefdoel zijn. Bij ontwikkelingsperspectieven ontbreekt een plan van aanpak. Het Evaluatie Onderzoek Passend Onderwijs (2020) geeft aan dat hier nog wat knelpunten zitten. Zo hebben ouders minder invloed aangezien er niet om goedkeuring wordt gevraagd, en is er angst voor strategisch gedrag van scholen om leerlingen lager in te schatten om zo een positief kwaliteitsoordeel van de inspectie te ontvangen.
Een aanhoudende vraag blijft of de Wet passend onderwijs voor verbetering zorgt. Het Evaluatieonderzoek (2020) wijst uit dat het stelsel heeft geleid tot een betere organisatie van de extra ondersteuning. Het dekkende aanbod van samenwerkingsverbanden volstaat. De kosten voor de rijksoverheid zijn beheersbaar en scholen waarderen de beleidsvrijheid die ze ontvangen. Het beoogde effect voor leraren en ouders heeft verwachting gewekt die niet helemaal waar gemaakt zijn. Leerkrachten ervaren een toenemende werkdruk in steeds groter wordende klassen. Ondersteuning is aanwezig maar afhankelijk van de financiële steun. Ook wijst het onderzoek uit dat het effect op leerlingen en studenten niet goed vast te stellen is.
Hieronder zijn de cijfermatige veranderingen, gepubliceerd door Hevo (2019), die de Wet passend onderwijs met zich mee brengt weergegeven. Het leerlingen aantal van zowel het primair als het voortgezet onderwijs daalt respectievelijk met 4% en 2%. Ook in het speciaal onderwijs is er sprake van een daling van het aantal leerlingen over de verschillende clusters. Het beoogde effect van minder thuiszitters wordt niet gerealiseerd. Het aantal leerlingen en studenten die langer dan drie maanden thuis zitten is met 15% toegenomen.
Uitsluitend kijkend naar de cijfers van de effecten van passend onderwijs kan er geconcludeerd worden dat de wetgeving niet het beoogde resultaat geeft. Met een daling van het totaal aantal leerlingen en het relatief toenemend aantal leerlingen in het speciaal onderwijs in samenhang met een verhoging van het aantal thuiszitters leidt de wetgeving niet tot een verschuiving van speciaal naar passend onderwijs.
Wij zijn benieuwd naar uw ervaring met de stelsel verandering. In uw functie als, leerkracht, bestuurder, ouder of leerling, ondersteuner, gemeentelid of medewerker van een zorginstelling, wat is uw kijk op de Wet passend onderwijs. Wat mist nog? En welke ontwikkelingen zijn van belang om ieder kind van passend onderwijs te voorzien?
Geachte heer,mevrouw,
Graag wil ik reageren op uw vraag of de Wet op passend onderwijs een verbetering is.
Ik ben in 2015 afgestudeerd aan de Pabo op dd HU in Utrecht. Heb daar de deeltijdopleiding van 4 jaar gedaan. Naast de zorg voor mijn gezin heb ik mij voor meer dan 100% op mijn opleiding gestort. Als minor heb ik destijds bewust de minor Passend Onderwijs gedaan aan de Hogeschool in Leiden. Mijn afstudeeronderzoek ging over hoe toegerust de docenten op de school waar ik mijn eindstage liep zich voelden om Passend Onderwijs te bieden. Zie voorzagen problemen. Met name met kinderen met gedragsproblematiek en kinderen waarbij ASS vastgesteld was.
Inmiddels werk ik nu 5 jaar in het primair onderwijs, met name in de bovenbouw. Ik heb ook 1 jaar op het SBO gewerkt. Van de collega’s op die school, waarvan een aantal er al meer dan 15 jaar werkten, begreep ik dat er een verschuiving had plaatsgevonden in de diagnoses van de kinderen die daar sinds de Wet Passend onderwijs aangemeld werden. Lesgeven ging steeds meer naar de achtergrond en orde houden, politie agent spelen was een dagtaak. Ik ben er na 1 jaar weggegaan. Ik miste het les kunnen geven enorm.
In het reguliere onderwijs zie ik als leerkracht, maar ook als moeder van twee kinderen, dat de leerkracht echt het verschil maakt. Wij hebben een dochter van 18, net afgestudeerd tweetalig VWO en aangenomen op de TU in Delft voor de studie Bouwkunde. Wij hebben ook een zoon van 10. Toen hij 8 was kreeg hij de diagnose ASS. In groep 2,3 en 5 ging het heel goed met hem. Hijhad toen wat oudere juffen die duidelijke regels, een vaste structuur en kennis van zaken hadden. Ze beten zich vast in hun overtuiging dat ze onze zoon Benjamin wilde laten groeien. Dit waren fijne jaren voor Benjamin en voor ons als ouders. In groep 1,4 en 6 was het vreselijk. Jongere juffen die hun werk met een heel stuk minder passie en verantwoordelijkheidsgevoel uitvoerden. Met name groep 6 (afgelopen schooljaar) was drama. Zijn juffen deden alles fout wat je fout kan doen bij een kind met ASS. En bij gespreken hierover met hen en/of de IB-er of directeur ontkennen dat het op de manier gegaan was zoals Benjamin het had ervaren. Met de diagnose ASS kwam er ook budget beschikbaar voor ondersteuning op school. Zijn begeleidster werd de kleuterjuf die een paar uur over had en wel wat wist of gelezen had over Autisme. Vanaf dag 1 was er geen klik tussen haar en Benjamin. Na herhaalde gesprekken over haar incompetentie mbt de begeleiding van Benjamin, waarbij school niets veranderde, heb ik in mei, toen de scholen weer voor 50% open gingen, geeist dat ze haar per direct bij Benjamin vandaan zouden houden.
Heb een zoveelste gesprek gehad met de directeur waarbij ik duidelijk heb gesteld dat ik verre van tevreden ben over de begeleiding in leerjaar 6. Dat ik me wil richten op leerjaar 7. Het arrangement is inmiddels omgezet naar cluster 4. Er komt een onderwijsassistent. De laatste donderdag voor de zomervakantie had ik, op mijn verzoek, een MDO met o.a. de nieuwe leerkrachten voor het aankomend schooljaar. Ik vertelde hen dat het boek Geef me de vijf een erg handzaam boek is en dat de leerkrachten het wel mochten lenen. De reactie van 1 van hen was dat ze niet van lezen houdt en of er ook filmpjes op internet zijn van Geef me de vijf. Zoals u zult begrijpen heb ik nu al geenvertrouwen in het aankomend schooljaar. Zulke mensen voor de klas, wat mij betreft zou dat niet moeten mogen.
Ik ben zelf een juf die al haar 42 kinderen ingroep 7 en 8 passend onderwijs wil bieden. Hier werk ik heel hard voor. Ik gun mijn zoon een juf zoals ik ben, maar daar ben ik er gedurende mijn stages en als leerkracht nog niet veel van tegengekomen helaas.
De wet passend onderwijs werkt alleen als er op de opleidingen veel aandacht voor komt en als ze op de opleidingen het kaf van het koren scheiden.
Hoi Hellen!
Bedankt voor je reactie. Wij zijn ook van mening dat opleiding en ondersteuning van leerkrachten erg belangrijk is voor de zorg die in vervolg geboden kan worden. Hopelijk zal dit in het geval van Benjamin veranderen in het aankomende leerjaar. Gelukkig bent u op de hoogte en betrokken bij de ontwikkelingen in het onderwijs om hulp te bieden waar nodig. Goede leerkrachten zijn enorm waardevol. Succes aankomend schooljaar in de klas en voor uw kinderen.
Met vriendelijke groet van het Bursar Team
Ik ben al 30 jaar werkzaam in het basisonderwijs.
Wat ik mis is effectieve ondersteuning in de klas. Ik kan in een groep met 30 leerlingen, de meerdere leerlingen die meer dan normale ondersteuning behoeven niet adequaat helpen. Het gaat ook te koste van de ‘gewone’leerling. Er is wel ondersteuning buiten de klas aanwezig, maar dat is meestal niet meer dan een half uur tot een uur per week. Veel te weinig.
Er is geen dagelijkse ondersteuning beschikbaar voor in de groep.
Dus ja, ik ervaar meer werkdruk en ik heb een gevoel van falen omdat je niet alle leerlingen zo goed mogelijk kan onderwijzen, omdat er te veel kinderen met behoefte aan extra ondersteuning in de groep zitten.
Groepsverkleining zou een flinke stap in de goede richting zijn. En weer terug naar de onderwijsassistentes.
De invoering van passend onderwijs is gewoon een ordinaire bezuinigingsmaatregel geweest.
Hoi Anne,
Bedankt voor het delen van jouw ervaring. Het is goed een reactie van verschillende kanten te horen. Onderwijs van kwaliteit zal altijd het uitgangspunt moeten zijn. Extra ondersteuning en groepsverkleining zou zeker een uitkomst bieden. Hopelijk gaat we in de toekomst die richting uit.
Hartelijke groet van het Bursar Team